De karper komt oorspronkelijk uit Centraal-Azie en heeft zich op natuurlijke wijze vanuit China naar het westen tot aan de Donau verspreid. De Romeinen kweekten reeds karpers en betrokken hun broedparen uit de Donau. Sinds de middeleeuwen is de karper door monniken gekweekt als voedsel tijdens de vasten. Zij hebben de vis in de rest van Europa geïntroduceerd. In Nederland en België wordt de karper massaal gekweekt en jaarlijks uitgezet ten behoeve van de hengelsport.
Karpers zijn onder te verdelen in wilde en gekweekte karpers.
De wildekarper; welke ook wel boerenkarper wordt genoemd, is slank en torpedovormig.
De gekweekte heeft een hoge rug met een lange rugvin met ca. 25 vinstralen en een geelbruine kleur.
Alle karpers hebben een bek die vrij ver uit stulpt, op 2 na hebben ze ook twee paar baarddraden aan de bovenlip twee lage en twee korte.
De karper kent veel kleuren: bruin-groen tot grijs-blauw met flanken die brons-bruin tot goud-geel zijn. Blauwachtige vinnen met een rode gloed en geelachtige ogen met donkere pupillen. Een karper kan tussen de 75-120 cm lang worden en wegen dan ruim 20 kilo. De karper voedt zich met plankton, kleine bodemorganismen (wormen, muggenlarven, enz.) en planten. De karper komt in heel Nederland voor, maar heeft de voorkeur voor grotere wateren en langzaam stromende rivieren. De vrouwtjes bereiken meestal geslachtsrijpheid na vier jaar, de mannetjes na drie jaar.
De karper houdt van tamelijk warm water en dus is de zomer de tijd voor de karper. Gewilde plaatsen van karpers zijn bijvoorbeeld rietkragen, waterlelies, brugpijlers, zandbanken, mosselbanken. Bij stil warm weer ‘hangen’ ze daar aan de oppervlakte te zonnen.
Ook het paaien breekt pas los bij tamelijk hoge watertemperaturen. Dit paaien gaat er in alle hevigheid aan toe.
Helaas zijn de zomers in nederland (meestal) te kort om de jonge karpertjes voldoende te laten groeien. Ze vallen massaal ten prooi aan snoeken en hebben te weinig vet reserve om de winter door te komen. Een succesvolle voortplanting in de Nederlandse natuur is bij de karper haast een zeldzaam verschijnsel. Om toch een aantrekkelijke karperstand te krijgen, zet de OVB daarom regelmatig kweekkarpers uit, om de visstand op peil te houden.
Er is weinig wat de karper niet lust qua voedsel. De karper kan uitstekend ruiken en proeven, en kan zijn voedsel probleemloos vinden. Dat karper niet altijd direct toehapt op aas dat hem voorgeschoteld wordt geeft aan, hoe voorzichtig ze zijn. Dit geldt voornamelijk voor de grotere karpers, welke zich niet makkelijk laten vangen.
De karper neemt met zijn stofzuigerbek bek een hap bodemmateriaal en zeeft het voedsel d.m.v. zijn kieuwen en bek er eruit. Het in en uitblazen van voedsel gaat met een zeer hoge snelheid Ook harder voedsel is voor de karper geen probleem. De karper kan hardere voedselbrokken (ook boilies, particles) kraken met zijn keeltanden. De keeltanden van een karper zijn erg krachtig. De kauwdruk van een karper van een kleine 30cm, zal niet veel verschillen met die van een mens.
Wanneer er veel karpers in een plas of meer zitten, dan kan het water hierdoor erg troebel worden. Vissen die een voorkeur hebben voor helder water, zoals de snoek en de ruisvoorn, moeten dan het veld ruimen voor de karper. Dit heeft de karper een slechte reputatie bezorgd. Troebeling in het water is veelal een teken van een te hoge karperstand in het water. Bovendien is het voor de karper zelf ook niet al te gunstig als ze me te veel soortgenoten in een viswater zitten. Door gebrek aan voedsel kan de conditie van de karper teruglopen. Maar wanneer ze voldoende eten, dan zijn karpers boven de 80 centimeter lang en een gewicht van boven de twintig pond een heel gewoon verschijnsel.
Nadeel voor ons als karpervisser is, dat de zwaardere karpers zich lastiger laten vangen dan hongerige kleinere karpers in een wat minder goede conditie. Deze kleinere karpers worden dan ook veel sneller gevangen, en soms wel meerdere malen in een seizoen. Het is een bekend verschijnsel dat waar veel op karper wordt gevist, de vangsten in de loop van het seizoen afnemen. Een karper is niet stom en stoot zich niet snel twee keer aan dezelfde steen: hij laat zich dan ook steeds moeilijker vangen. Toch is dit niet helemaal waar, het komt voor dat een karper nog een tweede keer op dezelfde dag wordt gevangen. Dit gedragsverschijnsel wordt ook wel dressuur genoemd en kan het geduld van de karpervisser behoorlijk op de proef stellen. Het uitproberen van nieuwe aassoorten kan dan een uitkost bieden. Wateren waar veel op karper wordt gevist, maar relatief weinig wordt gevangen omdat de karper hier erg schuw is geworden, worden ook wel dressuurwateren genoemd.