Gehoor
Het gehoororgaan van de karper bestaat uit drie elementen: het binnenste oor, de zeer gevoelige zijdestreep en het orgaan van Weber. Weber onderzocht reeds in 1820 het gehoororgaan van karperachtigen. Het bestaat uit een aantal kleine botjes die aan de ruggengraat verbonden zijn en direct doorlopen naar de schedel. Hierdoor worden het binnenste oor en de zwemblaas verbonden. Dit stelt de karper in staat om een hoge frequentie van geluidsgolven waar te nemen. Bij gevaar kunnen de karpers dan scholen te vormen ter bescherming. De zwemblaas heeft de functie van resonantiekamer. De botachtige verbinding tussen de zwemblaas en de schedel geven de geluiden door aan het binnenste oor. Door deze verbinding wordt het geluid versterkt en maakt dat de karper in staat is hogere frequenties waar te nemen dan andere vissen. Interessant is ook dat aan de hand van de gehoorbeentjes de exacte leeftijd van de karper kan bepaald worden.

Reuk en smaak
De karper kan op verschillende manieren in het water proeven en ruiken. Door de neusgaten – kleine openingen net onder de ogen – kan de karper water op snuiven. Hierdoor komt het water in een zeer gevoelig systeem terecht. Dit systeem bepaald of een opgeloste stof in het water afkomstig is van een goede of slechte voedselbron. De karper heeft in zijn mond ook zeer gevoelige chemische sensoren. Net zoals bij de mens werken de neusgaten en de mond van een karper dus samen. Voordat de karper het voedsel – dat hij op de bodem vindt – nog maar tot zich neemt heeft hij reeds alle informatie over de betreffende voedselbron verzamelt. De wilde karper heet zowel plantaardig als dierlijk materiaal. In het laatste geval hebben we het over mosselen, slakken, wormpjes (tubifex) en natuurlijk ook muggenlarven. Met zijn kieuwen zuigt de karper water en voedsel in zijn mond. Al het niet verteerbare materiaal spuwt hij op diezelfde manier weer uit.

Zicht
Karpers kunnen met beide ogen opzij en naar boven kijken in een hoek van 49 graden. Alles wat buiten deze hoek valt is dus niet zichtbaar voor de karper. De karper heeft verschillende oogcellen waardoor hij alle kleuren kan zien die wij kunnen zien. Hier komt nog bij dat karpers ook nog kleuren uit het ultravioletspectrum waarnemen die wij niet kunnen zien. Het zicht van de karper hangt wel sterk af van de doorzichtigheid van het water. In troebel water met veel algen en wierdeeltjes ziet de karper heel slecht. Ook de lichtsterkte en invalshoek van het licht spelen een rol met betrekking tot het zicht van de karpers. In helder water – water met een doorzicht van meer dan een meter – heeft de karper een zeer goed gezichtsvermogen. Een karper kan echter – net als de meeste vissen – niet vooruitkijken. Als de karper dan iets wil zien dat zich voor hem bevind moet de karper zich dwars draaien.

Tast
In de huid van de karper bevinden zich zenuwkanaaltjes die kunnen identificeren wat er in zijn omgeving gebeurt. De zenuwkanaaltjes lokaliseren zich in de zijdestreep (laterale lijn) dei kop tot de staart loopt langs beide zijden van de vis. De kanaaltjes zijn gevuld met een bepaalde vloeistof en hebben langs de buitenzijde zeer kleine openingen (poriën). Deze poriën voelen de kleinste verandering in de waterdruk. Ook helpen ze de karper bij het zoeken naar voedsel en bij het ontwijken van gevaarlijke situaties zoals de nadering van roofvissen of duikers. De zijdestreep wordt ook gebruikt bij het vormen van scholen. Karpers communiceren dus wel degelijk met elkaar! Maar niet alleen de zijdestreep maar ook de voeldraden van de karper hebben een uiterst nauwkeurig tastzin. Zodra een karper voedsel vindt kan hij zijn voeldraden gebruiken om het voedsel aan te raken en te onderzoeken.